Uithoorn was vroeger letterlijk een uithoek ( hoorn is Oudnederlands voor hoek ), gelegen in de hoek van het Zijdelmeer en de Amstel. In de tiende eeuw waren Uithoorn en omstreken nog èèn groot veenmoeras. In de elfde eeuw werd echter dit gebied vanuit Mijdrecht ontgonnen om aan de toenemende vraag naar graan te voldoen. In de twaalfde en dertiende eeuw zijn tal van nederzettingen tot ontwikkeling gekomen, zoals Kudelstaart, Vrouwenakker, de Banken, de Kwakel, Uithoorn, Thamen, Blokland en de Hoef.
In de 16 e en 17 e eeuw was turf de belangrijkste brandstof in het houtarme Holland. Op grote schaal werd het veen uitgebaggerd, gedroogd en als turf verkocht aan met name Amsterdam. Gevolg was wel dat grote stukken weiland veranderden in plassen, sloten werden verbreed en de meren alleen maar groter werden. Onder andere de inwoners van het oude Thamen werden bedreigd door het Legmeer. Het grondwaterpeil steeg daar zo hoog dat de funderingen van het kerkje verzwakten en het begraven in de kerk meer begon te lijken op een “tewaterlating” dan op een “teraardebestelling”. In 1662 werd daarom het kerkje opgegeven en aan de hoge Amsteloever een nieuwe kerk gebouwd. Veel bewoners verhuisden mee waardoor in de Vinkebuurt een nieuw Thamen verrees, Thamen aan de Amstel genoemd.
De twee beide stormvloeden van 1836 waren directe aanleiding tot het besluit in 1839 het Haarlemmermeer droog te malen. In 1852 viel het meer droog. Twee jaar eerder was de Thamerbinnenpolder al drooggelegd. Tussen 1877 en 1883 werden de beide Legmeren drooggemalen. De tweede helft van de 19de eeuw betekende het einde van het isolement van Uithoorn, want zo mogen we de gemeente nu noemen. In 1798 was Thamen namelijk bij Uithoorn gevoegd, ondanks fel protest van de Thamers. In 1819 werden Kudelstaart, de Kwakel en Uithoorn bij de grensregeling tussen de provincies Holland en Utrecht bij eerstgenoemde provincie gevoegd. Daarmee kwam een einde aan de band van zo’n acht eeuwen met Utrecht.
Geschiedenis van Amstelland: